Ons Amsterdam
De slavernijgeschiedenis is van ons allemaal!
De vereniging ons Amsterdam is opgericht om kennis over Amsterdam te bevorderen. Bij die kennis hoort natuurlijk óók het slavernijverleden. Maria Karg (oprichter) en Karin Ruisch (cultuurvrijwilliger) van Stichting Stil Verleden leiden voor de vereniging een 4-tal stadswandelingen langs plekken die een relatie hebben met dat slavernijverleden. Maandag 23 oktober is de aftrap voor 15 leden van Ons Amsterdam afdeling Oost.
De eerste plek is het voormalig stadhuis, het huidige paleis op de Dam. Hier spraken bestuurders ten tijde van de slavernij over hun plantages in Suriname. Immers, in Amsterdam werd de Sociëteit opgericht die Suriname bestuurde. In het timpaan van het gebouw zijn beelden te zien die refereren aan de grootsheid van Amsterdam in die dagen. Aan de verbondenheid met de overzeese gebiedsdelen die de stad haar schatten ‘schonk’.
In de Nieuwe Kerk ligt de Hugenoot Salomon du Plessis, vader van plantage-eigenaar Susanna, begraven. Over haar doen gruwelverhalen de ronde. Zo zou ze uit pure jaloezie de borst van slavin Alida hebben laten afsnijden. In het Surinaamse Wageningen staat een beeld van deze slavin. De kerk herbergt ook het praalgraf van Michiel de Ruijter die handel dreef in de Caraïben. Tijdens de 2e Engelse Zeeoorlog veroverde hij fort Elmina aan de Afrikaanse Goudkust terug op de Engelsen.
Verderop aan het Damrak wordt het beurspoortje bekeken. Het enige dat rest van het beursgebouw dat begin 17e eeuw door Hendrick de Keyzer gebouwd werd, nadat de Verenigde Oost Indische Compagnie in 1602 aandelen uitbracht. Dit markeerde het begin van het kapitalisme.
Op het Rokin bekijkt men een gevelsteen uit de 17e eeuw. Daarop een zwarte man met pijl en boog. De huiseigenaar, Bartholomeus de Moor, had deze man als ‘verbeelding’ van zijn naam in de gevelsteen laten houwen.
In de Schuttersgalerij van het Amsterdam Museum lopen ‘onze Amsterdamse voeten’ over het tapijt van Barbara Broekman. Dat laat de huidige veelkleurigheid van Amsterdam zien in 180 samengevoegde delen, die elk een cultuur of nationaliteit representeren.
Via het Burgerweeshuis gaat het naar de Engelse Kerk aan het Begijnhof. Hier werd op 2 mei 1802 Lea Parijs gedoopt. Zij was als slavin met haar plantage-eigenaar meegekomen. In Nederland werd ze formeel een vrije vrouw, omdat slavernij hier verboden was. Of ze weer terug is gegaan naar Suriname, en daarmee naar haar oude status van ‘eigendom van’, is niet bekend.
Regenten hadden wel vaker een zwarte page of zwarte vrouwelijke bediende waarmee ze een contract sloten. Soms konden deze bedienden zelfs studeren. Ze werden op schilderijen afgebeeld, al dan niet aan de zijde van hun meester(es). Bekend zijn de twee Ghanese prinsen uit Arthur Japins boek “De zwarte met het witte hart” die ooit kind aan huis waren bij Willem V.
Op dit moment is er in het Haags Historisch Museum de fraaie tentoonstelling “Afrikaanse bedienden aan het Haagse hof” te zien. Op de onvergetelijke tentoonstelling ‘Zwart-wit’ (enkele jaren terug in het Tropenmuseum) had men de rollen omgekeerd: Een zwarte regentenfamilie met een witte bediende. In datzelfde Tropenmuseum is nu een tentoonstelling over ‘het heden van de slavernij’. Hierin wordt gekeken naar de sporen die de slavernij in het heden heeft nagelaten.
Maria toont beelden uit de collectie van SSV waarop zichtbaar wordt waar Nederland in de dagen van de slavernij heerste. En hoeveel slaven er gehouden werden door respectievelijk VOC en WIC. Stichting Stil Verleden houdt zich ook bezig met de slavernijgeschiedenis in Azië. De leden van Ons Amsterdam zijn verbaasd te horen dat er in de Oost meer mensen (ruim een miljoen) tot slaaf zijn gemaakt dan in de West. Nederland transporteerde overigens ook slaven naar niet-Nederlandse gebieden; een even lucratieve als onmenselijke handel.
De foto van de voormalige slaaf Quassi wordt bekeken. Als dank voor zijn werk als medicijnman mocht hij naar Nederland komen. Te zijner ere wordt het kwasibita geproefd, het bitterkruid dat naar hem vernoemd is. Het kruid symboliseert de bittere kant van het leven, het suikerriet de zoete kant. Een onlosmakelijk verbonden geheel.
Op een volgende afbeelding zien we Johan Maurits van Nassau, de Gouverneur van Nederlands- Brazilië met zijn bediende. Hij liet vanuit Brazilië de forten Elmina en Luanda veroveren en gaf de aanzet tot de wrede slavenhandel.
In de Bazel aan de Vijzelstraat vindt men ook verwijzingen naar de koloniale tijd. Zo zijn de Gouverneurs-generaal van Nederlands-Indië in de gevel te zien.
De laatste plek is de burgemeesterswoning. Maria laat foto’s van stijlkamers zien, die ze nam tijdens een bezoek aan dit huis uit 1672. Hier resideerde in de 17e eeuw Paulus Godin, bewindvoerder van de West-Indische Compagnie en directeur van de Sociëteit van Suriname. Voor het huis ligt een plaquette die herinnert aan deze bewoner. De koptekst luidt: “ Zolang de herinnering leeft, is het leed niet voor niets geleden.”
Er wordt nagepraat. Men vraagt zich af waarom zoveel Surinaamse Nederlanders in de Bijlmer zijn gaan wonen. Hoe ver je moet gaan in het compenseren van het aangedane leed houdt de gemoederen bezig. Inzicht in de geschiedenis is belangrijk; dat levert, zoals de tekst in de voornoemde plaquette zegt, erkenning op. Het motto van de ouders van Maria was “kijk de wereld in”. “Kijk vooruit, blijf niet in slachtofferschap hangen. Onze voorouders zijn sterk geweest, pak het heden op.” Zo’n stadswandeling vanuit het perspectief van de slavernij helpt bij voornoemde erkenning. Blijkens het applaus hebben ‘onze Amsterdammers’ er in ieder geval veel van opgestoken. Dat zal ook voor de andere leden tijdens de volgende 3 wandelingen op 27, 28 en 30 oktober zo zijn.
Slavernijgeschiedenis is ons aller geschiedenis. Het is belangrijk om hiervan kennis van te nemen, want slavernij is van alle tijden. Om stil te staan bij de hedendaagse slavernij werd na één van de wandelingen slaafvrije chocolade uitgedeeld.